zaterdag 28 februari 2015

Artis

Voor het eerst in jaren was ik weer eens in Artis, uitgenodigd door vriendin M., die ik al lang niet had gezien. Vroeger kwam ik er elke zaterdag omdat eerst V. en later S. op Artis Ateliers zaten. Terwijl V. met een groepje kinderen met vetkrijt de Helmkasuaris vereeuwigde, slenterde ik langs de hokken en de kooien met S. - die nog te klein was om mee te mogen doen - in de buggy. Al vrij snel deed ik elke keer dezelfde route: van de apenrots (wat een lelijk ding is dat toch) via de olifanten en langs de gieren over de brug naar het gezellige restaurant met de speeltuin.
    Ook toen al werd er permanent verbouwd, wat het geheel iets onbestemds gaf. Alsof de boodschap was: goed, OK, het ziet er vreselijk uit, maar we werken eraan; let maar eens op! Nog een paar jaar en dan… ja wat eigenlijk? Het blijft toch een beetje een treurige boel: al die dieren in hun te kleine hokken. Begonnen in de negentiende eeuw als statussymbool voor de gegoede burgerij die zich op vrije dagen kon komen vergapen aan zichzelf en de exotische dieren, is het gaandeweg verworden tot een verlengde van de Kalverstraat; veel niet-Amsterdammers die zich komen vergapen aan andere niet-Amsterdammers. In deze tijd van YouTube en Google en last minute reizen naar exotische bestemmingen zie ik de educatieve functie ervan eigenlijk ook niet meer zo.
    Behalve de leeuwen en de giraffen zijn er nog maar weinig spectaculaire bewoners. Veel hond, rat en zwijnachtigen uit Zuid-Amerika, waar ik niet zo veel mee heb, viel me op. Geen ijsberen, geen tijgers. In de dierentuin van Barcelona hadden ze vroeger een albino gorilla, een soort Yeti, kan ik mij herinneren. Ik moet er nog een briefkaart van bezitten.
    Ooit was ik als jongetje met mijn ouders in de Biblical Zoo van Jeruzalem. We stonden voor de kooi van een enorme en zeer sacherijnig kijkende gorilla. Zijn sacherijn was de attractie, iedereen stond te grinniken. Mijn vader wilde een foto maken. ‘Pas op, hij gaat spugen!’ riep iemand. Iedereen dook weg, behalve mijn vader, die het niet gehoord had omdat hij met zijn camera bezig was. De aap raakte hem vol op het glas van zijn zonnebril. Wij een beetje besmuikt lachen.
    Ook gisteren eindigden we met z’n allen in het restaurant over de brug achter een grote zak frites.
    ‘Wat vond je het leukste?’ vraag ik L. op de terugweg.
    ‘De glijbaan, papa.’
   
   
   

vrijdag 27 februari 2015

Loser

L. is bij een vriendinnetje blijven slapen, ze belt om te vragen hoe laat ik haar zal komen halen. ‘We zijn naar het strand geweest en we hebben geshopt, papa.’ Ik luister maar half omdat ik met vriendin S. in cafe de Pels zit.
    ‘We hebben echt waanzinnig geshopt,’ herhaalt L. ‘De nepvader van R. heeft alles betaald.’
    ‘Stiefvader bedoel je,’ zeg ik omdat ik het niet laten kan, ‘en ik kom je om vijf uur halen, OK?’
    ‘OK doei.’ L. hangt op.
    ‘Ze is wezen shoppen,’ zeg ik bezorgd tegen S. Ik vraag me ondertussen af wat ze bedoelt, ze heeft helemaal geen geld bij zich. Geld is de laatste tijd een beetje een thema geworden, althans het gebrek eraan. Ik red het, maar het houdt allemaal niet over.
    ‘Ik merk dat ik me er voor schaam,’ zeg ik tegen S. die net twee cappuccino heeft besteld.
    ‘Wat bedoel je?’
    ‘Voor die armoede. Ik weet wel dat het onzin is, maar ik zie het toch als een soort persoonlijk falen. Je zou je eigen gezin toch moeten kunnen onderhouden?’
    ‘Wat een onzin,’ meent S. ‘Je bent componist en je schrijft. Iedereen snapt dat je daar nu eenmaal niets mee verdient. En je houdt in je eentje een heel gezin draaiend.’
    Ik knik gerustgesteld.
    ‘En vroeger met Bibian was het toch net zo? Meestal hadden jullie niets, dan kwam er plotseling een boel geld binnen en maakten jullie het allemaal op en dan hadden jullie weer niets.’
    Dat is waar. Als je het zo formuleert, klinkt het haast gezellig. Alleen was Bibian er toen nog bij. Het is ook niet voor mezelf dat ik me er zorgen om maak, het is meer voor de kinderen: die hebben er totaal geen begrip voor.
    ‘Dan ga je toch gewoon wat meer werken, papa?’ suggereert V. regelmatig.
    ‘Je wilt toch zeker geen loser zijn?’ vult S. hem aan.
    Om vijf uur ga ik L. halen die er stralend uitziet.
    ‘Wil je weten wat ik heb gekocht?’
    ‘Nou?’
    ‘Dit rokje, deze blouse, die haarband, dit slijmspul - er druipt een soort groene drol uit een potje in haar hand - en ook nog…’
    De nepvader knikt me bemoedigend toe. ‘De dames weten precies wat ze willen!’ glimlacht hij.
    ‘Maar… dat is toch… hoeveel ik zal ik je daarvoor?’
    ‘Welnee, dat is helemaal niet nodig. Het was supergezellig!’
    ‘En we hebben ook nog in een restaurant gegeten!’ roept L.
    ‘R. is bij ons ook altijd welkom hoor!’ verzeker ik de nepvader halfhartig. Ik heb opeens haast.
    ‘Tot maandag!’ roepen de meisjes.
    ‘Doei!’ We fietsen naar huis door de regen.
   
   

donderdag 26 februari 2015

Trouwdag

Vandaag is het mijn trouwdag; nog altijd draag ik mijn ring en voel ik mij getrouwd. Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat ik hem nooit meer af zal doen. En mocht het ooit opnieuw zover komen, dan zijn mijn vingers lang genoeg voor een tweede ring ernaast.
    Als ik straks mijn rek- en strekoefeningen heb gedaan - ik ben door mijn rug gegaan - en wat heb gegeten, denk ik dat ik even naar St. Barbara ga. L. is uit logeren, en de jongens hoef ik daar niet voor wakker te maken. Bovendien is het míjn trouwdag, niet die van hún.
    Ik heb net zestig euro overgemaakt voor ‘de jaarlijkse behandeling van alle monumenten met een biologisch algenbestrijdingsmiddel, het bladvrijmaken van graven en paden, het knippen van de hagen, onkruidbestrijding, het begaanbaar maken van de paden bij sneeuwval, periodiek herstel van grind- en tegelpaden en de verzorging van entree en toiletten’. Ik kom er regelmatig, en hoewel het er altijd hetzelfde uitziet, en ik er nog nooit een plasje heb gedaan - L. wél, maar die doet het vanwege haar lichte claustrofobie altijd buiten - geeft het mij een prettig gevoel dat ik een bijdrage mag leveren. Ik zie het ook meer als een soort algemeen onderhoud aan de herinnering aan Bibian.
    Elke keer dat ik er met L. kom, nemen we ons voor nu eindelijk eens ‘iets’ te planten. Op aanraden van een vriendin hebben we ooit een aantal grote potten lavendel bij de Praxis gehaald en netjes ingegraven, maar die waren bij ons volgende bezoek al weer hopeloos verlept. Het schijnt dat Buxus zeer geschikt is, maar ik geloof dat ik dat eigenlijk heel lelijk vind.
    Misschien dat L. daar ideeën over heeft, zij gaat tegenwoordig naar schooltuintjes, en doet fanatiek mee aan de moestuintjesaktie van de Albert Heijn.
    In een doosje op de schoorsteen bewaar ik een zilveren ring die mijn vader ooit heeft laten maken met aan de buitenkant een tekst in runenschrift. ‘Dat is voorbijgegaan, dus dit zal ook wel weer voorbijgaan’ staat er in het oud Engels, een hobby van hem. Hij vond het zelf een optimistische spreuk, maar ik krijg er een ongemakkelijk gevoel bij. Ik heb die ring een aantal jaar gedragen - hij paste me uitstekend - maar hem uiteindelijk toch maar weer afgedaan. Voorlopig hou ik het bij die ene ring, die overigens ook van mijn vader was.

woensdag 25 februari 2015

Chillen

Omdat het vakantie is en we niet weg gaan, zitten we dicht op elkaars lip. Ik word daar onrustig van en probeer de jongens te motiveren om - buitenshuis! - met vriendjes af te spreken.
    ‘Heb je E. nou al gebeld?’ vraag ik V. die vandaag voor zijn doen vroeg is opgestaan.
    ‘Hij reageert niet, papa.’
    ‘Hoe bedoel je “hij reageert niet”, heb je gebeld of niet?’
    ‘Ik heb hem gewhatsappt.’
    ‘Waarom bel je hem niet gewoon?’
    V. kijkt mij minachtend aan. ‘Als hij niet op mijn whatsappjes reageert, neemt hij toch ook de telefoon niet op?’
    ‘Probeer het dan op de vaste lijn.’
    ‘Daar heb ik het nummer niet van, papa.’
    ‘Bel anders L. Misschien kan die wel vandaag.’
    ‘Maar ik heb E. al gewhatsappt.’
    ‘Ja, nou en?’
    ‘Wat doe ik dan als E. tóch nog reageert?’
    ‘Dan zeg je dat je naar L. bent gegaan. Of je zegt dat… weet ik veel wat je zegt!’
    ‘Ik wacht liever nog even of E. reageert.’
    ‘Ik wil dat je nú L. belt.’
    ‘Ok, ik zal hem whatsappen.’
    ‘Nee, godverdomme, ik wil dat je hem belt.’
    ‘Wat maakt dat nou uit, papa?’
    ‘Omdat je dan meteen een antwoord hebt! Dan weet ik of je een afspraak hebt of niet! Dan weet ik dat ik nu alleen S. nog de deur uit moet zien te krijgen omdat L. al uit logeren gaat, en ik dus misschien voor het eerst in god-weet-hoelang een avondje helemaal voor mezelf heb. (Dit laatste zeg ik niet hardop) Bel! Nu!’
    ‘Maar als L. niet op whatsapp reageert, zal hij heus ook niet opnemen.’
    ‘Hoe weet je dat? Bel hem nou gewoon!’
    ‘Ok papa.’ V. belt L. met de vaste telefoon. Hij krijgt het antwoordapparaat.
    ‘Ik heb maar niet ingesproken, papa.’
    ‘Nee, stel je voor!’ V. kijkt mij niet begrijpend aan.
    Wat is dat toch met die kinderen? Ze bellen elkaar niet meer, ik belde vroeger eindeloos met mijn vrienden. Zou dat komen omdat ze sowieso niet meer met elkaar praten omdat ze alleen nog maar zitten te gamen? “Yo bro, kun je chillen?” Ik weet precies hoe V. zijn whatsappjes formuleert. Het maakt me woedend.
    V. kan er ook niets aan doen. Hij is nu puber, en bedient zich van de communicatiemiddelen van zijn generatie, die niet beter of slechter zijn dan die van de mijne.
    ‘Hey papa, L. whatsappte me net dat ik vrijdag bij hem kan komen chillen.’
    ‘Vrijdag,’ zeg ik somber.
    ‘Vrijdag, ja.’
    ‘En ga je nog naar E. vandaag?’
    ‘Dat weet ik niet, papa. Hij heeft nog niet gereageerd.’
     

dinsdag 24 februari 2015

De oudste

L. is de hele dag op de filmset en S. houdt bij een vriendje een Star Wars marathon. Dat lijkt mij een mooie gelegenheid om met V. ergens een pizza te gaan eten, ik heb het gevoel dat ik hem structureel verwaarloos.
    Waar S. schaamteloos het huis vult met zijn dominante aanwezigheid en L. met haar geraffineerde charme, dringt V. zich nooit op; hij brengt veel tijd door op zijn kamer. Hij maakt daar meestal braaf en zonder mokken al zijn huiswerk, leest belangrijke nieuwe post-gothic romancycli en kijkt films of gamet op zijn computer of iPod. Daarnaast stuurt hij eindeloze keigeestige whatsappjes naar klasgenoten.
    Tegen zessen fietsen we samen naar de Pizzakamer, zijn favoriete restaurant. We bespreken de voortgang in het gezin.
    ‘Denk je dat ik mijn computer terug mag?’ vraagt hij hoopvol. ‘Ik denk niet dat ik mijn cijfer voor wiskunde in de vakantie nog ga krijgen.’
    ‘We hadden volgens mij een hele duidelijke afspraak,’ zeg ik streng, ‘je zou hem terugkrijgen zodra je een voldoende rapport hebt.’
    ‘Maar ik heb vrijwel zeker een voldoende gehaald, papa. Kunnen we het niet omdraaien: dat ik in de vakantie mijn computer krijg, en dat ik hem volgende week weer inlever als ik toch geen voldoende heb.’
    ‘Mag ik daar even over nadenken?’
    Dat laatste heb ik van een therapeut bij de Bascule geleerd: je niet meteen tot een antwoord laten verleiden, zeker als je op dat moment niet sterk in je schoenen staat. V. vindt het goed.
    ‘Ik vind dat je S. meer moet straffen,’ zegt hij boos. ‘Hij komt overal mee weg.’
    ‘Dat heeft geen zin,’ verzucht ik. ‘Straffen helpt niet. Het enige dat hij écht vervelend vindt, is als ik hem zijn computer afpak, en dat heb ik al gedaan.’
    V. knikt. Hij snapt het wel. ‘Maar toch vind ik het niet eerlijk dat ik altijd straf krijg als S. zich misdraagt omdat ik volgens jou was begonnen, papa. Híj is het die ontploft, ik niet.’
    ‘Dat is waar.’ V. heeft gelijk. ‘Probeer het eens van mijn kant te bekijken. Ik doe dit ook voor het eerst, en ik moet het ook nog eens allemaal alleen doen. Wacht maar tot je zelf kinderen hebt.’
    V. begrijpt het wel: hij is de oudste en moet de meeste klappen opvangen, vaak ook nog onterecht. En juist omdat hij zo redelijk is, richten mijn woede en mijn preken zich vaak op hem.
    ‘Ik hou van je,’ zeg ik dus maar.
    Hij heeft alle pizzakorstjes netjes op een hoop naast zijn bord gelegd en kijkt verlangend naar de Tiramisu die op de tafel naast ons wordt neergezet.
    ‘Ik ook van jou, papa. Zullen we nog een toetje nemen?’  

maandag 23 februari 2015

Getob

‘Present fears are less than horrible imaginings,’ citeerde mijn vader Shakespeare regelmatig, en zo is het ook. Ik ben altijd een tobber geweest; slecht in staat om in het heden te leven. Je zou kunnen zeggen dat het ook wel zorgelijke tijden zijn waarin we leven, dat de voortekenen weinig rooskleurig zijn.
    Onze planeet raakt overbevolkt, en zoals ratten die met te veel in een kooi zijn opgesloten, worden we onrustig en vallen we elkaar aan. Verworvenheden als democratie en sociale zekerheid staan op de tocht nu het geld op raakt, en aan onze grenzen rukken de zwarte hordes op, modern gestileerd naar de surrealistische computergames die onze kinderen spelen.
    Misschien dat ik me minder zorgen zou maken als ik geen kinderen had. Het beeld van die brandende Jordaanse piloot
in zijn kooi, een jongetje nog, staat stevig op mijn netvlies. Abu Bakr al-Baghdadi ziet zichzelf kennelijk als de erfgenaam van Tamerlan, die de door hem overwonnen sultan Bayaset ook al in een kooi opsloot. Ik kan het weten want ik schreef er een opera over.
    Tegen beter weten in zie ik mijn eigen kinderen daar in zo’n kooi staan. Ik kan ze niet redden, het niet voorkomen. De apocalyptische retoriek van de zwartmutsen plaagt mij in mijn dromen.
    Ondertussen liggen mijn puberzonen, zich van geen kwaad bewust, te slapen in hun holen, bedwelmd door een mengsel van stinksokken, deodorant en ongepoetste tanden.
    Toen Bibian ziek werd, kon ik het opeens wél: in het nu leven, van dag tot dag. Ondanks het verschrikkelijke vooruitzicht viel er een last van me af, ik voelde me op een vreemde manier bevrijd. Als het noodlot onafwendbaar is, bestaat het kennelijk niet meer, of verliest het in elk geval zijn dreiging. Of misschien komt het door de onvoorstelbaarheid van het pijnlijke sterven en de dood. Dat zal ook wel de reden zijn dat die jongens in die oranje shirtjes er zo rustig bij lijken te zitten. Ik was gelukkig met elke dag dat ze er nog was, de toekomst bestond niet.
    Maar nu ben ik toch weer aan het tobben geslagen, kennelijk zit het me in de genen. Ik hoor niet eens wat L. tegen me zegt als ik met haar over de Keizersgracht loop. ‘Ik weet van wie jij het meeste houdt, papa. Eerst van mama, dan van S. en dan van R. Toch, papa?’
    ‘Nee hoor,’ had ik moeten zeggen, ‘het meeste hou ik van jou en V. en S.’ maar ik luisterde niet, omdat ik een zwarte vlag zag wapperen op het dak van Felix Meritis.
   

zondag 22 februari 2015

Vakantie

Het is vakantie. V. en S. vervelen zich en vullen het huis met hun landerigheid.
    ‘Bel een vriendje,’ suggereer ik hoopvol.
    ‘Iedereen is op wintersport.’ S. kijkt mij verwijtend aan. Hij hangt op de bank: één been over de leuning, iPhone in de aanslag en zijn koptelefoon op een oor.
    ‘Je weet toch dat we deze vakantie niet weg kunnen,’ begin ik me alweer te verdedigen. Lulu heeft een rol in een stichtelijk kerstdrama van de Evangelische Omroep - mijn VPRO-ouders zouden zich omdraaien in hun graven - en heeft vier draaidagen in de vakantie. Alsof we anders wél op wintersport waren gegaan.
    ‘Dat geloof ik niet. Heb je écht iedereen gebeld?’ Ik suggereer wat namen die mij te binnen schieten van vroegere klasgenoten; het levert mij alleen dodelijke blikken op.
    ‘Heb je Axe gekocht?’ informeert V.
    ‘Nee, sorry. Vergeten.’ Ik ben het helemaal niet vergeten, maar die stinkende ozonlaagverpestende zooi die hij dagelijks diverse malen op zichzelf spuit kost vier-en-halve euro het stuk en V. is grootverbruiker.
    ‘Heb je wel cola en joppiechips gekocht?’
    ‘Ga godverdomme een baantje zoeken. Toen ik zo oud was als jij, waste ik twee avonden in de week af in een restaurant!’ Dat is niet helemaal waar. Ik was denk ik iets ouder, zestien of zeventien, en het was maar één avond. Mijn vader had het voor mij geregeld, vermoedelijk om vergelijkbare redenen. ‘Heb je dat formulier van de Albert Heijn nou eindelijk ingevuld?’ Het vitriool spuit V. uit de ogen.
    ‘Ik vind het prima dat jullie je vervelen, jongens, maar dat sacherijn hou ik niet vol.’
    ‘Alsof jij zo gezellig bent.’
    Mijn moeder vertelde mij ooit dat ze mij bijna mijn hele pubertijd ontbijt op bed bracht omdat ik ’s morgens zó onuitstaanbaar humeurig was dat mijn ouders mij liever niet beneden hadden aan de ontbijttafel.
    ‘Wat eten we vanavond?’
    Ik besluit er niet op in te gaan. ‘Het is prachtig weer, jongens. Ik ga een wandelingetje maken. Koffie in De Pels? Wie gaat er mee?’
    ‘Nee, sorry,’ klinkt het unisono van de bank.
    ‘Wat gaan jullie dán doen?’
    ‘Gewoon.’ zegt V., waarmee hij het geestdodende spelletje bedoelt dat hij op zijn iPod aan het spelen is.
    ‘Ik hou niet van wandelen,’ zegt S. Dat is in elk geval eerlijk.
    ‘Lulu?’
    ‘Gaan we dan ook een hotdog eten?’
    ‘Nee.’
    ‘In Amerika wil ik alleen hotdogs en hamburgers eten.’
    ‘Trek je jas nou maar aan.’ Ik wil zo snel mogelijk weg voor de jongens zich bedenken.
   
   
     

zaterdag 21 februari 2015

Clair's

Volgende maand wordt L. tien jaar. Ze telt de dagen af op haar zelfgemaakte kalender waarvan ze iedere morgen een blaadje afscheurt. Zoals altijd maakt het me blij en verdrietig tegelijkertijd: ik deel haar opwinding die ze zeer goed invoelbaar weet te maken, maar ik had het Bibian zo gegund het mee te maken.
    Ik heb een reis naar New York voor ons tweeën geboekt. We gaan aan het begin van de mei-vakantie. Hoewel ik haar eigenlijk op haar verjaardag met de kaartjes had willen verassen, heb ik het haar meteen verteld toen ik haar uit school haalde en de reis net had geboekt. Ik kon het niet vóór me houden, was nog opgewondener dan zij.
    Ik was een beetje bezorgd dat haar broers boos zouden worden omdat zij, toen ze tien werden, ‘maar’ naar Parijs en Londen zijn geweest, maar dat viel heel erg mee.
    ‘Hou toch eens op ons zo krampachtig alledrie gelijk te behandelen, papa,’ zei V. ‘Ik vind het hartstikke leuk voor L. dat ze met jou naar New York gaat.’ S. deed ook niet moeilijk. Hij sprak wel de wens uit dat ik met hem ook een keer zou gaan, en wist dat - zoals alleen hij dat kan - vrij dwingend te formuleren.
    Ik kan het me eigenlijk totaal niet permitteren, maar heb me hierdoor niet laten weerhouden, en de reis, de B&B en de visumkosten - zeer onverantwoordelijk - met mijn creditcard betaald. Ik wil L. iets meegeven dat ze niet zal vergeten, en daarin ben ik dan weer net zo dwingend als S.
    Misschien speelt bij de keuze voor New York op de achtergrond ook mee dat ik er met Bibian op uitgestelde huwelijksreis was. Haar ouders zouden ons trakteren, maar toen dat niet gebeurde, zijn we maar gewoon zelf gegaan. Bibian regelde de tickets en het visum, durfde een hotel te boeken, terwijl ik verstijfd van angst de vertrekdatum afwachtte en overal beren op de weg zag.
    Deze keer moest ik het allemaal zelf doen. Ik vind dat nog altijd doodeng: denk bij alles dat ik de verkeerde keuze maak, staar wezenloos naar de simpele keuzemenu’s van vliegtickets.nl en Airbnb op het scherm van mijn computer, en voorzie bij elke stap het definitieve faillissement van mijn gezin.
    L. maakt zich ondertussen zorgen of ze behalve ‘het grote cadeau’, op haar verjaardag zelf ook nog wat kleinere cadeautjes zal krijgen: anders ziet de tafel er zo ongezellig uit aan het ontbijt.
    Ik hoop maar dat ze in New York een Clair’s hebben, want behalve een bezoek aan het vrijheidsbeeld en Central Park wil L. vooral shoppen.  

vrijdag 20 februari 2015

School

‘Papa, mag ik vandaag thuisblijven? Het is de laatste dag voor de vakantie en we gaan toch niets doen op school.’ S. heeft natuurlijk gelijk. Bovendien is zijn fiets gestolen, regent het en moet hij helemaal naar Amsterdam Noord.
    ‘Geen sprake van, je gaat gewoon naar school,’ zeg ik streng. S. staat er dermate slecht voor dat het mij niet verantwoord lijkt hem nu een spijbeldag toe te staan.
    Mijn kinderen mogen overigens van mij alledrie, twee keer per jaar één dag spijbelen. Dan meld ik ze ziek en gaan we samen iets leuks doen.
    Mokkend gaat S. toch maar school. Ik vraag me af hoe ik hem moet motiveren om zijn schoolwerk te doen. Als ik hem Duitse werkwoord vervoegingen overhoor, blijkt dat hij zelfs de volgorde van de vervoegingen niet weet. Het interesseert hem gewoon niet, en geef hem eens ongelijk.
    S. spreekt daarentegen wel vloeiend Engels en leest met gemak Engelse boeken. Zijn kennis van de grammatica zal ongetwijfeld zwak zijn, en zijn spelling onvoldoende, maar hij kan zich uitstekend redden. Dat leert hij van al die computerspelletjes die hij speelt, en van de films die hij illegaal downloadt. Hij leert en onthoudt alleen wat hij nodig heeft, de rest neemt hij niet op.
    Dat lijkt mij Darwin in de praktijk.
    ‘Willen jullie méér of mínder huiswerk!’ roept hij aan de ontbijttafel, en hij weet heel goed wie hij citeert. Hij leest de krant, volgt het nieuws. Hij pikt er uit waar hij wat mee kan in de veelheid van informatie en aanbod.
    Ik houd hem voor dat school belangrijk is - kennis is macht! -, dat hij altijd nog een niveau lager kan gaan, maar dat stijgen ingewikkelder is en hem bovendien extra schooljaren gaat kosten.
    Zelf deed ik helemaal niets toen ik zijn leeftijd had. Ik rookte, blowde en dronk: dat doet hij  voor zover ik weet allemaal niet. Ik weet heel zeker dat ik mijn ouders nachtmerries bezorgde, vermoedelijk dezelfde die mij nu bezoeken vanwege S.’ belabberde schoolresultaten.
    Ik preek, maar niet uit overtuiging: in feite praat ik gewoon mijn ouders na. Zouden die werkelijk geloofd hebben wat ze mij voorhielden: dat ik mijn kansen vergooide, mijn toekomst in de waagschaal stelde? Ik kan het mij nauwelijks voorstellen.
    S. staat gewoon in een lange traditie van Ten Holten die op school geen klap uitvoeren, hun ouders tot wanhoop drijven en uiteindelijk - net als iedereen - hun weg moeten zien te vinden. Ik zie hem ook niet verkeerde vrienden krijgen,
radicaliseren en met een Chriet Titulaer baardje naar Israël gaan om in een kibboets te werken, daarvoor is hij veel te slim en veel te lief.
    Ik neem me voor hem vanmiddag maar niet te vragen hoe z’n Duits ging, en iets leuks met hem te gaan doen.

donderdag 19 februari 2015

De toekomst

Er hangt een vreemde stilte in huis. De kinderen zijn naar school, het ochtendritueel is volbracht, en nu ben ik alleen. Ik lig op de bank en probeer de geluiden om mij heen thuis te brengen: de wasmachine van de buren die centrifugeert, de elektronische piepjes van de vuilniswagen, een tram die inhoudt voor de bocht. Als er een vrachtwagen voorbijrijdt trilt het hele huis. Ik heb geen afspraken: zeeën van tijd.
    Ik word dit jaar vijf-en-vijftig en heb werkelijk geen idee wat de toekomst mij brengen zal. Dat het zó niet maar door kan sukkelen, is mij wel duidelijk. Ik zou misschien eens moeten beginnen met een poging mezelf te definiëren, dan zou ik van daaruit misschien tot een ontwikkelingsmodel kunnen komen.
    Mijn collega’s aan het conservatorium hoor ik regelmatig aan studenten de vraag stellen: waar denk jij dat je over vijf jaar bent? Wat doe je dan? Het is vermoedelijk de bedoeling dat onze studenten over hun toekomst nadenken, dat ze ‘ergens naartoe’ werken. Ik ben dan altijd bang dat ze mij per ongeluk diezelfde vraag zullen stellen. Over vijf jaar? Geen idee! Zou je ook mogen antwoorden wat je hoopt? Ook als het volstrekt irreëel is?
    In mijn leven wordt met enige regelmaat de bodem onder alles weggeslagen, daar zou je een patroon in kunnen zien. Mijn ouders gingen uit elkaar, Ik emigreerde met mijn moeder naar Israel, toch weer terug naar huis, mijn moeder kreeg kanker, ging dood, mijn vader ook, mijn eerste liefde verliet mij, de volgende geliefde ging dood. Dat doet iets met je, vermoed ik.
    Misschien moet ik er de samenhang in zien te ontdekken, is dát de opdracht, is het een gecodeerde boodschap die ik maar niet weet te ontcijferen, is het de bedoeling dat ik er iets van opsteek, maar wat?
    Ik ben gestopt met componeren en gaan schrijven, maar het verschil is verwaarloosbaar. Ik heb me ook gewoon weer aan iemand verbonden, een nieuwe liefde aangeboord. In die zin heb ik dus helemaal niets geleerd. Zou het om mijn optimisme gaan? Is het de bedoeling dat ik nu eindelijk eens inzie dat dat verdomde eeuwige optimisme van mij geen pas geeft. Het leven is geen lolletje, Klaas, wanneer dringt het nou eindelijk eens tot je door!
    Ik kan wel dingen verzinnen die ik anders zou willen, maar ik ben niet alleen. Ik kan toch moeilijk een paar blikjes kattenvoer op het aanrecht zetten, wat brood en beleg achterlaten, en, vooruit: honderd euro op tafel leggen en de deur achter me dicht trekken? Al wil ik best toegeven dat dit me soms een aanlokkelijk idee lijkt.   

woensdag 18 februari 2015

Bonje

Ik krijg een mailtje van een moeder van school dat mijn L. háár C. in de pauze heeft geschopt. Dit was twee jaar geleden (sic) ook al eens gebeurd, en nu was de maat vol. Als ik er niets aan deed, zou ze maatregelen nemen en contact opnemen met meester H.
    L. heeft al jaren bonje met C. Ooit waren ze BFF, maar ergens onderweg is er iets misgegaan. Ik vind dat jammer; ik vond C. leuk, en ook met C.’s ouders kon ik het goed vinden. Ik vraag aan L. wat er is gebeurd, maar die zegt van niets te weten. Ik herinner me nu dat L. een paar dagen eerder had verteld dat C. een briefje op haar rug had geplakt met ‘schop mij’. Ze had geklaagd bij de overblijf, maar die wilde er niets mee doen, ‘want anders zou het haar haar baantje kosten.’ Dat is een groot probleem voor de school, hoor ik wel vaker: overblijven grijpen liever niet in omdat ze bang zijn er zelf door in de problemen te komen, en vaak hebben ze die extra inkomsten hard nodig.
    Hoewel ik weinig sympathie voor de toon van het mailtje op kan brengen, schrijf ik vriendelijk terug dat ik het er met L. over heb gehad en vertel ik ook over het eerdere incident. Ik zeg dat ik L. niet herken in het verhaal, maar dat het me een goed idee lijkt met meester H. te gaan praten.
    Als ik meester H. er op aanspreek, zegt hij dat ik me geen zorgen hoef te maken. Hij heeft ‘de meiden’ samen aan een taakje gezet, en ze zijn inmiddels weer beste vrienden. Ik moet vooral geen contact zoeken met de moeder van C. ‘Die is ongetwijfeld overspannen, dat leidt alleen maar tot nog meer ellende.’ Hij mompelt nog iets over moeders uit Amsterdam Zuid.
    Wanneer ik L. de volgende dag uit school haal, zie ik meteen dat er iets mis is. ‘Gaat het wel, meisje?’
    ‘Nee, papa.’
    ‘Wat is er dan gebeurd?’
    ‘De moeder van C. is vanmorgen bij gymnastiek de kleedkamer ingekomen en heeft daar waar iedereen bij was tegen me staan schreeuwen. Ik mocht nooit meer met C. omgaan of zelfs maar tegen haar praten. Ik was een leugenaar en ik loog ook tegen jou, zei ze.’
    Ik kan het niet geloven. Het leken me zulke aardige mensen: beetje flirterige moeder, vader had ooit een heel interessant verhaal over het nemen van kinderen. Hij vermenigvuldigde het aantal kubieke meters van een gemiddelde kinderkamer met de huizenprijs per kubieke meter - hij doet iets in de makelaardij - en berekende zo of hij de financiering rond zou krijgen. Slim! Nooit bij nagedacht! Ik vraag me dan wel af hoe ze dat met die grote gezinnen in Afrika doen, al ligt de huizenprijs daar natuurlijk veel lager.
    Ik ga met L. een tosti eten in cafe de Pels en beloof haar dat dit nooit meer zal gebeuren, en dat ik op school mijn beklag zal doen.
    Misschien ben ik naïef, maar volgens mij heeft meester H. groot gelijk en is er helemaal niets aan de hand. Die meiden sluiten vriendschappen en maken ruzie. Dat moeten ze gewoon leren, en alleen als het serieus uit de hand loopt, kun je eventueel ingrijpen. Met die kinderen is niets mis, het zijn de ouders die het probleem vormen.  

dinsdag 17 februari 2015

Uithuizig

Ik sta bij de apotheek met een receptje voor pijnstillers voor mijn rug. De telefoon gaat, het is S.
    ‘Papa, wat eten we vanavond?’
    ‘Geen idee.’ Ik moet nog boodschappen doen.
    ‘We gingen toch dim-summen?’ Ik heb inderdaad toegezegd dat we dat weer eens zouden doen, maar zeker niet vanavond.
    ‘Nee hoor. Niet vanavond.’
    ‘Mag ik dan bij V. blijven eten?’
    Ik vind het goed.
    S. gaat bijna alle weekeinden één nacht bij een vriendje logeren, en eet doordeweeks ook minstens een of twee keer bij een klasgenootje. Ik zeg bijna altijd ja, maar voel me er ook schuldig over: dat hij zo vaak weg wil, lijkt me geen goed teken, zijn broer en zus zijn veel minder uithuizig.
    Aan de andere kant: kennelijk heeft hij behoefte aan een leven buiten zijn gezin, ruimte voor hemzelf.
    Ik herken zijn onrust wel. Ik ging zelf als kind ook bijna alle avonden bij klasgenootjes op bezoek en bleef de weekeinden meestal ergens logeren. Mijn ouders zullen daar waarschijnlijk ongeveer dezelfde gevoelens bij hebben gehad. Aan de ene kant bezorgdheid: waarom gaat ons Klaasje zo vaak weg? Vindt hij het thuis niet leuk? Wat doen we fout? Wat zou hij daar allemaal uitspoken? En letten die andere ouders er wel op dat ze op tijd naar bed gaan? Hij ziet er altijd zo moe uit als hij thuiskomt. Aan de andere kant zullen ze het ook niet vervelend hebben gevonden dat ze een nacht zonder kinderen (mij) waren.
    S. is een sterke en dominante persoonlijkheid, en als hij er niet is, is de sfeer in huis heel anders. Daarmee wil ik zeker niet zeggen dat ik niet, of zelf maar minder van hem houdt, maar ik constateer het wel. Het geeft ons, zijn gezin, ook rust en ruimte.
    ‘Hoe laat kom je thuis?’
    ‘Dat weet ik nog niet. Na het eten.’
    ‘Ga je wel aan je Duits?’
    ‘Ja papa…’ Ik hoor de vermoeidheid in zijn stem. ‘Mag V. bij ons komen eten als we gaan dim-summen?’
    ‘Geef V. maar even aan de lijn.’
    ‘Waarom?’
    ‘Geef hem nou maar.’ Ik hoor wat gestommel, gedempt overleg en dan de stem van V.
    ‘Hallo V. Dit is Klaas, de vader van S. Jij bent heel goed op school toch?’
    ‘Gaat wel.’ V. houdt zich duidelijk op de vlakte.
    ’S. staat er voor Duits belabberd voor. Wil je me beloven dat jullie niet alleen maar gaan gamen, maar ook wat aan Duits doen, en dat S. een beetje helpt?’ Op dat moment wordt de verbinding verbroken en sta ik weer met mijn receptje in de Apotheek.
    

maandag 16 februari 2015

Vuile was

Is het wel eerbaar om zo open over mijn gezin te schrijven? Overschrijd ik daarmee geen ongeschreven regels, en moet ik niet juist de privacy en de integriteit van mijn kroost beschermen?
Ik heb daar geen antwoord op. Ik denk er veel over na, maar ik kom er niet uit.
    ‘Je hangt je vuile was nu eenmaal niet buiten,’ kreeg ik op een feestje te verstaan van een verontwaardigde moeder, die vervolgens tegen iedereen die het maar wilde horen begon te klagen over haar man die sinds kort van de drank af was. Ze was er aan gewend geraakt dat er na het avondeten geen zinnig woord meer uit hem kwam, maar nu moest ze hem plotseling weer serieus gaan nemen. De bodem was onder haar huwelijk uitgeslagen.
    Een vriendin maande mij dringend te stoppen met uit de school te klappen. Om haar eigen dochter in een reclamefilmpje te laten spelen vond ze geen probleem. Kennelijk moeten we de buitenwereld een rad voor ogen draaien, en ons gezin alleen als positief, glamoureus en succesvol presenteren.
    Ik zou mijn kinderen schaden met mijn openheid. Zou het? Daar is mij nog niets van gebleken. Een van de redenen dat ik over ze schrijf is dat ze mij bezighouden. Ik wil mijn gezin bij elkaar houden en mijn kinderen zo goed mogelijk opvoeden tot zelfstandige, verantwoordelijke en kritische volwassenen. Ik ben er allang achter dat ik daar hulp bij nodig heb, en hulp krijg je alleen als je erom vraagt. Ik heb ook ontdekt dat er ontzettend veel ouders zijn die met dezelfde problemen zitten en ik filter alle bruikbare tips en informatie uit de vele reacties die ik krijg. Hingen maar meer mensen hun vuile was buiten! De simpele wetenschap dat in andere gezinnen precies dezelfde problematiek speelt, kan al een enorme steun zijn. Zeer veel ouders schamen zich voor de misstanden in hun gezin, denken dat het allemaal hun eigen schuld is. Hun angst om naar buiten te treden maakt dat ze zich door hun eigen kinderen laten chanteren.
    Overigens is mijn openheid natuurlijk maar een schijnopenheid. Ik deel alleen wat ik wil delen, en hoewel ik met mijn blogschrijverij geen literaire pretenties heb, stileer ik wel degelijk. Ik behoud mij het recht voor verhaallijnen te versimpelen, de waarheid te verdraaien en zaken aan te dikken wanneer ik denk daarmee een beter stukje te kunnen schrijven.
    Ik oefen mijn pen. 

zondag 15 februari 2015

Hotdog

S. is boos op me. Hij wil zijn laptop terug. Dat snap ik, maar die ga ik hem niet geven.
    ‘Ga nou gewoon je Duits leren,’ zegt ik vermoeid.
    ‘Dat heeft geen zin.’
    ‘Natuurlijk heeft het zin. Als je nu aan het werk gaat, kun je nog gemakkelijk je cijfers ophalen en overgaan.’
    ‘Maar ik snap de grammatica niet. Ik loop te veel achter.’
    We kijken er samen naar. Het blijkt om de derde naamval van het persoonlijk voornaamwoord te gaan: geen hogere wiskunde, zou ik zeggen.
    ‘Snap je het?’
    ‘Ja, maar het heeft toch geen zin.’
    ‘Natuurlijk wel!’
    ‘Zonder laptop kan ik tóch niet meer overgaan.’
    ‘Dat had je dan eerder moeten bedenken. Maar ik weet zeker dat je ook zonder laptop gewoon je schoolwerk kunt doen.’
    ‘We moeten voor L&A’ - ik heb geen idee waar die afkorting voor staat, S. zit op een ultra moderne en zeer hippe school met allerlei extra vakken waarvan ik het bestaan nooit had durven vermoeden - ‘een tandenborstel ontwerpen (leuk!) en dat kan alleen op de computer.’
    Toevallig weet ik dat de docent L&A ook S.’ mentor is, en dat die hem onlangs, vanwege zijn computerverslaving, het gebruik van zijn laptop op school heeft verboden. Ik schrijf de betreffende docent een mailtje om te vragen of S.’ verhaal klopt, en vertel het S. die zijn schouders ophaalt. Hij blijft boos en verhuist naar boven. Ik lig op de bank en kan me nauwelijks verroeren omdat ik vreselijk ‘door mijn rug’ ben gegaan, en hoop en bid dat er vandaag geen huiselijke explosies zullen zijn. Er hangt duidelijk iets in de lucht, maar het zou ook heel best een doodgewone zondagse landerigheid kunnen zijn.
    ‘Zullen we samen een hotdog gaan eten?’ roep ik naar boven. Ik weet dat S. daar een moord voor zou doen.
    ‘Nee.’
    Ik ga weer op de bank liggen en kijk op mijn iPhone hoe laat het is. Zal ik er een tijdslimiet aan verbinden? Nee, beter afwachten. Na een tijdje komt hij met naald en draad naar beneden om zijn jas te repareren. Ik heb twee keer een dure winterjas voor hem gekocht die hij allebei is kwijtgeraakt, nu draagt hij al een paar weken een afdankertje van zijn broer waar het kapok inmiddels uithangt. Ik weiger een nieuwe jas voor hem te kopen: het is half februari, de winter is bijna voorbij.
    ‘Kan je me helpen, papa?’
    Dat kan ik. Ik naai het eerste stukje voor hem, leg hem uit dat hij de draad dubbel moet nemen, en leer hem kleine steken te maken. Hij vindt het nog leuk ook. Eerst repareert hij de grootste scheuren, maar daarna ook de kleine gaatjes. Uiteindelijk maakt hij zelfs een nieuwe binnenzak van een ouwe sok.
    ‘Hotdog?’
    ‘Gaan we dan wel met z’n tweeën? Ik wil niet dat V. en L. ook meegaan.’
    ‘Natuurlijk gaan we samen.’ Met enige moeite lukt het me niet over zijn huiswerk te beginnen, geen andere diepzinnigheden te verkondigen, en gewoon naar hem te luisteren en van hem te houden.
    

zaterdag 14 februari 2015

Goede raad

Ik probeer bruikbare informatie te filteren uit alle tips en goede raad van de mensen om mij heen.
‘Hij moet op een sport, dan kan hij zijn overtollige energie kwijt. Je zult thuis geen kind meer aan hem hebben.’ S. geeft aan dat hij wel op freerunnen wil, een sport waarbij je leert de roltrap van de verkeerde kant te nemen en van gebouw naar gebouw te springen, een soort kruising tussen Jackass en de padvinderij. Ik vind het goed, schrijf hem in voor een proefles, maar hij gaat niet.
    Aan mijn piano zit hij plotseling Amelie te spelen. Hij blijkt de noten zelf van het internet te hebben gedownload en hij heeft er een instructiefilmpje bij gevonden op youtube. Ik draai Satie voor hem, en als hij dat ook mooi vindt, geef ik hem de partituur.
    Wil S. op pianoles?
    Ja dat wil hij wel.
    Bij het muziekpakhuis vind ik een superleuke leraar voor hem, maar hij gaat niet.
    Zo heeft hij een tijdje gebreakdanced, op een iets ambitieuzere dansschool gezeten, maar langer dan een paar lessen hield hij het niet vol.
    Ik denk ook eigenlijk dat het geen zin heeft hem iets aan te dragen. Hij moet het zelf verzinnen, en er dan zelf moeite voor doen, zodat het iets van hém wordt. Mijn ouders hebben mij als jongetje ook wanhopig op allerlei lessen gedaan omdat ze dachten dat ik ‘geen belangstelling voor de dingen om me heen’ had. Dat ik gitaar speelde was ze niet opgevallen, ze namen het in elk geval niet serieus. Achteraf bezien is dat misschien maar goed ook.
    De passie die ik voor mijn gitaar had, heeft S. voor zijn laptop. Als hij thuis komt, klapt hij hem open en als ik niet ingrijp, blijft hij er achter zitten tot hij naar bed moet. Hij gamet (Skyrim), downloadt series (Breaking Bad) en kijkt filmpjes over programmatuur of wat dan ook. De hoeveelheid mij totaal onbekende programma's in zijn application map is intimiderend. Zijn Mac kan hij ook met Windows besturen, en de wifi beperkingen die ik de kinderen via de modem had opgelegd weet hij te omzeilen. Volgens de vader van zijn vriendje J. heeft hij de inlogcode van de buren gekraakt.
    Dat hij een slim en getalenteerd jongetje is, is mij wel duidelijk, maar ik merk dat ik het moeilijk vind zijn computergedrag alleen maar als iets positiefs te zien. Als hij een kwart van de tijd die hij op zijn laptop zit aan zijn huiswerk zou besteden, zou hij met glans overgaan naar de derde klas, maar nu staat hij er zo slecht voor dat hij in zijn handjes mag knijpen als hij volgend jaar op een andere school in twee Havo komt.
    Vanmorgen heb ik hem meegenomen naar de fietsenmaker bij ons om de hoek, en gevraagd of hij daar in het weekend aan de slag kan. Aanstaande zaterdag moet hij zich om kwart voor negen melden: ze gaan het een tijdje met hem aankijken. Zo leert hij in elk geval een vak en verdient hij ook nog wat.

vrijdag 13 februari 2015

De aankondiging

In mijn zoektocht naar hulp en advies bij de opvoeding van mijn kinderen kwam ik via het Centrum voor Kinderpsychiatrie De Bascule in aanraking met Non Violent Resistance, een door de Israelische hoogleraar psychologie Haim Omer ontwikkelde methode om met verbaal en fysiek geweld om te gaan. Als inspiratie voor zijn methode noemt hij Mahatma Gandhi, Martin Luther King en John Lennon.
    S. heeft al vanaf dat hij heel klein was woedeaanvallen die, naarmate hij groter wordt, heviger worden en bij tijd en wijle de sfeer in huis totaal verzieken. Een van de eerste dingen die ik leerde was om nooit geweld terug te gebruiken. S. doet er - als hij ontploft - alles aan om mij en zijn broer en zusje daartoe te verleiden: schoppen, slaan, spugen, schelden, gooi en smijtwerk en vernielingen aanrichten. Het is moeilijk om dan niet terug te slaan of nare cynische opmerkingen te gaan maken, maar dat mag dus niet volgens de doctrine van de NVR.
    Van mijn oudste, die ook vaak het slachtoffer van S. woede is, kan ik dat natuurlijk niet verwachten, maar ik hou me er tegenwoordig strikt aan. Terwijl het glaswerk in het rond vliegt, ik boeken, fotolijstjes  en andere voorwerpen probeer op te vangen of te ontwijken, mompel ik: ’Ik wil niet dat je dit doet.’
    ‘O nee? Je bent een grote klootzak, vieze homo, pussy.’
    ‘Ik wil echt niet dat je zo tegen me praat.’
    ‘Ik wou dat je dood was. Jij had kanker moeten krijgen, niet mama.’
    ‘Ik meen het, ik accepteer niet dat je dit soort dingen tegen me zegt.’
    Hij meent het allemaal niet, hou ik mezelf voor, het is onmacht, frustratie, onzekerheid. Hij is een hartstikke leuk, slim en lief joch, alleen heeft hij het op dit moment een beetje moeilijk.
    Zelfverdediging mag wel, en is soms ook nodig. Op oudejaarsavond heb ik bijna een half uur op hem gezeten om hem in bedwang te houden. De enige voorwaarde die ik stelde was dat hij zou kalmeren, dan zou ik hem loslaten. Het kwam me op een blauw oog te staan, maar uiteindelijk werd hij weer rustig. Een uur na middernacht kwam hij zelfs weer naar beneden en hebben we nog heel gezellig met z’n allen bij de haard gezeten en op het nieuwe jaar getoast. Een paar dagen later bood hij zijn excuses aan.
    Het gaat om het terugveroveren van het ouderlijk gezag, maar dus zonder geweld, dreigementen of preken. De boodschap is: Ik hou van je, ik ben er altijd voor je, maar jouw woedeaanvallen zal ik nooit accepteren.
    Een beproefd middel is ‘de aankondiging’, een brief aan je kind waarin je in de eerste plaats je liefde verklaart, en uitlegt dat je er altijd voor hem of haar zal zijn, maar waarin je tegelijk het gedrag benoemt dat je niet accepteert en zegt dat je dit ook nooit zult accepteren. Je legt ook uit dat je je hele sociale netwerk - alle goede vrienden en familie - hebt ingelicht over wat er speelt in het gezin, en dat je iedereen hebt gevraagd mee te denken en te helpen.
    Na de laatste uitbarsting kon ik er voor mijn gevoel niet meer omheen en heb ik de brief daadwerkelijk geschreven en officieel aan S. overhandigd. Tot mijn schrik bleek hij de inhoud al te kennen. Ik had hem voor commentaar aan mijn netwerk ge-whatsappt en hij had hem op slinkse wijze onderschept. Over de inhoud liet hij zich niet uit, wél had hij commentaar op het door mij gekozen lettertype (de Baskerville) dat hij niet passend vond voor een dergelijk document.
   

woensdag 11 februari 2015

God

God wat zou ik graag een keer niet de tafel hoeven dekken, niet tijdens het koken snel nog even een wasje moeten uithangen, niet hoeven vragen of het lekker is wat ik heb gemaakt: ja papa, niet hoeven vragen of ze even willen helpen met afruimen omdat ze dat toch een keer moeten leren, en dan tegelijk denken: als ik het zelf doe, gaat het veel sneller en dan hoef ik ook niet naar hun stomme ruzies te luisteren, niet hoeven afwassen, niet na het eten hoeven ingrijpen: jongens! uit elkaar, kappen nou! omdat ze dan ineens weer energie hebben, niet vast de tafel hoeven dekken voor morgen, zodat ik dat ’s morgens niet hoef te doen en dus iets langer kan blijven liggen, niet vragen of ze geen huiswerk hebben: nee papa, wij hebben nooit huiswerk, niet die daverende leegte in me hoeven voelen, en me niet te hoeven te ergeren aan het lawaai van mijn jongens: ‘Zet dan tenminste een koptelefoon op’, ‘Ik héb een koptelefoon op’, ‘Mag ik nog wat langer computeren papa’, ‘Heb je je huiswerk al af?’ ‘Ik heb geen huiswerk papa’, ‘OK nog een half uurtje dan’, ‘Mag het niet iets langer?’ ‘Hoelang dan?’ ‘Een uurtje?’ ‘Maar het is al negen uur’, ‘Drie kwartier dan?’ ‘OK, als je me maar even met rust laat’, ‘Dank je papa’, Niet op de klok hoeven kijken of het al tien uur is zodat iedereen in bed ligt en ik misschien nog iets voor mezelf kan doen, niet denken: ziezo, weer een dag voorbij! Daar is het leven toch niet voor bedoeld? Het is alles wat ik heb, maar het sluit me in, het rukt van alle kanten op, lacht me uit. Het is kwart over tien en ik sta mijn tanden te poetsen, en die vent, die man met die opgepoetste wenkbrauwen, hij lacht me gewoon uit! Ik ben het verdomme zelf, waarom lacht hij me dan uit? Ik probeer het zó goed te doen allemaal, alle eindjes aan elkaar te knopen, te zorgen, te houden van, al weet ik nauwelijks nog wat dat is, O god: papa ik kan niet slapen, probeer het toch maar, lieverd, mag ik boven slapen? liever niet, ja goed, ik weet het niet, nog maar drie pillen over, laat ik er maar eentje nemen, dan slaap ik tenminste.

dinsdag 10 februari 2015

Tomatensoep

Al een paar dagen voel ik me grieperig, maar echt ziek ben ik niet. Dat kan ook eigenlijk niet, want ik ben alleen en ik draag nu eenmaal de zorg voor drie kinderen.
    ‘Voel je je al wat beter, papa?’
    ‘Nee, niet echt.’
    ‘Wat eten we vanavond?’
    ‘Dat weet ik nog niet.’
    ‘Gaan we nog iets leuks doen vanmiddag?’
    ‘Ik ben ziek, weet je nog?’
    ‘O ja. Is er wat lekkers?’
    Met de moed der wanhoop sleep ik me om vijf uur van mijn bank naar de keuken. Tomatensoep is niet al te ingewikkeld, ook al weet ik dat het niet op prijs wordt gesteld. Het is sowieso onmogelijk iets te maken dat ze alledrie lekker vinden, behalve hotdogs of pannenkoeken, maar aangezien ik kook, bepaal ik wat er gegeten wordt.
    Ik hak een uitje, knoflook, wat bleekselderij en een wortel fijn en doe olie in de pan. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat S., mijn middelste van dertien, mijn plaats op de bank heeft ingenomen. Hoewel hij weet dat het niet mag, zit hij daar nu toch met zijn laptop en koptelefoon. Computeren moeten ze op hun eigen kamers, anders wordt het steevast oorlog.
    Ik realiseer me dat ik er iets van moet zeggen, maar ik kan het niet opbrengen. Met de staafmixer pureer ik de inhoud van drie blikjes tomaten en giet die bij de ui en de andere groenten in de pan. Pepertje erbij, snufje gerookt paprikapoeder. Ik kijk achter me en zie dat mijn oudste zoon V. nu naast S. op de bank is komen zitten. Het ziet er gezellig uit. Hoewel er nu eigenlijk alarmbellen af zouden moeten gaan, besluit ik het er op te wagen - moet zolangzamerhand kunnen toch? - en niet in te grijpen.
    Ik giet bouillon bij de tomaten, doe er nog een takje tijm, een takje rozemarijn en een laurierblaadje bij, en breng het geheel aan de kook. Nu vind ik dat ik wel een glaasje wijn heb verdiend, ook al ben ik officieel ziek. Ik blader wat door de krant en als ik de tafel dek, zie ik dat ze inmiddels alledrie op de bank zitten. Hoewel ze vrolijk tegen elkaar op zitten te bieden word ik nu toch nerveus. Een spanning die alleen ik lijk te voelen, een beetje zoals Rod Taylor in The Birds.
    Als ik even mijn mail check, hoor ik S. ‘Hou op!’ roepen. Ik probeer het te negeren, ze zijn verdomme oud genoeg. Het hoeft toch niet elke keer uit de hand te lopen?
    ‘Doe effe rustig, gast.’ Mijn oudste noemt iedereen die jonger is dan vijftien ‘gast’. Het probleem met mijn oudste is dat hij het eigenlijk altijd goed bedoelt, zichzelf heel grappig vindt, en dat hij signalen niet zo goed oppikt.
    ‘Rot op.’
    ‘Rustig blijven, gast.’
    Ik roer wat in de soep en besluit dat hij nu wel gepureerd kan. Ze moeten leren zelf hun conflicten op te lossen.
    ‘Ophouden jongens.’ Dat is mijn jongste. Omdat ik het niet doe, neemt zij als vanzelf mijn rol op zich. Inmiddels wordt er - nog steeds op de bank - flink geduwd en getrokken.
    ‘Papa, het gaat mis.’
    Nu zou ik moeten ingrijpen, maar ik doe het niet. Ik ben te moe, te brak en te gedeprimeerd. Ik hou de staafmixer in de pan; het ruikt heerlijk, dat moet gezegd. Pas als mijn twee jongens onder mijn bureau op de grond liggen en mijn oudste me waarschuwt dat ik mijn Martin gitaar beter even weg kan zetten, realiseer ik me dat het is geëscaleerd.
    Ik breng mijn gitaar in veiligheid, maar zeg niets tegen mijn jongens die elkaar nu met hun schoenen te lijf gaan.
    ‘Kappen, gast!’
    ‘Hou je bek, autist.’
    Mijn dochter vindt dat ik iets moet doen. ’S. is begonnen,’ zegt ze kwaad. ‘Waarom doe je niets?’
    S. voelt zich nu ook door zijn zusje verraden en duwt haar hardhandig tegen de muur. Hij pakt mijn halfvolle glas wijn van tafel. Ik zie hem twijfelen: hij gooit alleen de inhoud tegen de muur maar zet het glas weer terug op tafel. Daarna verschanst hij zich boven in mijn slaapkamer.
    Dit wil ik niet, kan ik alleen nog denken. Ik wil zo niet leven, ik wil een ander leven. Ik voel dat ik nu iets krachtigs moet doen: een statement maken, maar ik weet bij god niet hoe.
    Dus zet ik het gas uit onder de soep, giet hem over in een afsluitbare plastic doos, pak die in een tas en doe het stokbrood en de rest van de wijn erbij. ‘Trek je jassen aan,’ zeg ik tegen mijn dochter en mijn oudste zoon, ‘we gaan weg, S. zoekt het maar uit, ik pik het niet langer. We gaan bij A. logeren.’
    Mijn dochter vindt het best spannend en doet wat ik haar vraag, maar mijn oudste wil niet mee. Hij heeft morgen een proefwerk Duits, zegt hij, en wil nog leren. Ik aarzel, maar besluit hem niet te dwingen.
    ‘Dan zijn jullie hier alléén vannacht,’ probeer ik nog.
    Hij haalt zijn schouders op.
    Me een zeer slechte en onverantwoordelijke vader voelend, fiets ik even later hoestend en rochelend met mijn dochter achterop en een pannetje overheerlijke tomatensoep aan het stuur de winternacht in naar A.